Vandaag is het 20 jaar geleden dat ik werd beëdigd als advocaat.
Een bijzondere dag, waar naast mijn patroon en kantoorgenoten, ook mijn familie (waaronder mijn oud-oom op de foto, ook advocaat) bij aanwezig was.
Aan die dag ging een zoektocht naar een werkgever in de advocatuur vooraf. Ik had een paar selectiecriteria.
Het kantoor moest:
- een website hebben.
- werken met laptops en de nieuwste software voor tekstverwerking gebruiken. WP 5.1 was voor mij al verleden tijd.
- groot genoeg zijn om interessant, uitdagend werk te hebben, maar klein genoeg om rechtstreeks te adviseren aan de directie van een (MKB) bedrijf. Ik wilde graag werken voor de beslissers en niet voor een managementlaag. Bij een corporate voelde ik me minder thuis.
De eerste twee criteria stonden voor mij gelijk aan een modern, innovatief advocatenkantoor. Het derde criterium sloot aan bij de rol die ik graag wilde vervullen in mijn werk.
Waar sta ik nu, na 20 jaar hard werken?
De drie criteria zijn nog altijd onverminderd belangrijk in mijn werk.
- Een website is een dagelijks platform voor communicatie met cliënten en rechtszoekenden geworden. Een goed werkende website is van levensbelang, daarin verschilt een advocatenkantoor niet van andere ondernemingen.
- De laptops zijn de afgelopen jaren steeds handzamer geworden. Het komt nog maar zelden voor dat ik met een dossiertas vol stukken naar een zitting ga. Dossiers zijn allemaal digitaal. We kunnen altijd en overal werken met de nieuwste Office365.
- En nog steeds werk ik hoofdzakelijk voor beslissers in het MKB, veelal vaste relaties die mij inmiddels dierbaar zijn geworden.
Veel is veranderd, maar veel ook niet.
Wat verdween is het postboek, het corresponderen met je cliënt en anderen via brieven en de tijd die het nam om standpunten uit te wisselen. Die tijdsbekorting is vaak wel, maar lang niet altijd winst.
Faxen is nog steeds geen verleden tijd. E-mailen met de rechtspraak is nog steeds een uitzondering. Er zijn nog steeds collega’s die processtukken in tweevoud in een ordner stoppen en per post naar mij toe sturen in plaats van per e-mail (deze verspillen het geld van hun en mijn cliënten). Tijdens de korte periode dat we digitale rechtspraak hadden, heb ik niet één collega advocaat ontmoet die er een beetje handig mee was. Onze beroepsorganisatie houdt krampachtig vast aan tradities in plaats van te experimenteren met vernieuwing. Ik erger me hieraan, want de echo uit het verleden is geen antwoord op de vragen van de toekomst.
Juristen zijn vaak traditioneel. Zelden omarmen ze techniek. Jonge juristen die binnenkomen in de praktijk zijn opvallend digibeet. Het hedendaags juridisch onderwijs stoomt juristen nog niet klaar voor een technologie gedreven samenleving.
Voordat ik rechten ging studeren, had ik op Schoevers leren schrijven ‘voor de PR praktijk’. Ik had dus wel het een en ander meegekregen over duidelijke taal. Maar als ik brieven uit mijn begintijd vergelijk met hoe ik nu schrijf, dan is dat een wereld van verschil.
Niet langer is mijn doel om de mooiste juridische volzin te produceren. Scherpe, taalkundige spitsvondigheden zijn alleen nog maar toelaatbaar als ze twee belangrijke doelen dienen: (1) begrijpt mijn cliënt mij? En (2) wat voegt het toe?
Mijn dagelijkse verbeterdoel is om te schrijven voor de lezer en niet voor mijzelf. Wie is mijn lezer? Is hij[1] hoog- of laag geletterd? Wil hij eerst een uitgebreide uiteenzetting en dan een conclusie, of eerst de conclusie? Wil hij alle afwegingen kennen en dan zelf een besluit nemen, of van mij horen welk besluit ik zou nemen in zijn plaats?
Een scherpe, juridische spitsvondigheid waar ik urenlang op heb zitten broeden… mag dat wat kosten? Alleen als het toegevoegde waarde heeft. Als het geniale epistel de sleutel is tot het winnen van de zaak. Het is essentieel dat juridische dienstverlening betaalbaar is.
Ben ik advocaat geworden om veel in de rechtszaal te staan?
Nee. Ik vind een zitting heerlijk, ik draag mijn toga met trots en eer en geniet van het spel met alle actoren. Hoe meer ervaring en routine, hoe beter het spel gespeeld kan worden. Meesterschap ten voeten uit! Maar ook hier geldt: wat schiet de cliënt er mee op?
Zelden kan ik een goede voorspelling doen over het verloop van een zaak of de kans op winst of succes. Lang niet alle rechtspraak is online, digitaal toegankelijk helaas. Dit is mij een doorn in het oog. Een project voor (de) komend(e) (20) jaar is om met technologie de beschikbare jurisprudentie in een model te vatten voor een verbeterde voorspelling van de kans van slagen in bepaalde zaken. Dit kan ik niet alleen, hierin zal de juristerij als geheel moeten samenwerken.
De onzekerheid over de uitkomst van een zaak wordt beïnvloed door de rechter. Er zijn ‘goede’ en ‘slechte’ rechters en die kunnen een zaak maken of breken. De rechtspraak is continu overbelast. Tussen dagvaarding en vonnis verstrijkt minimaal een jaar.
Mijn inzet is er daarom op gericht waar mogelijk uit de rechtszaal te blijven. Ook dat is meesterschap.
Toekomst?
Ik ambieer nog zeker 10 jaar dit vak uit te oefenen. Ik verwacht dat wij in die tijd steeds meer een ‘gewone dienstverlener’ tussen andere dienstverleners zullen worden. Wij zullen elke dag opnieuw onze toegevoegde waarde moeten bewijzen. In ivoren torens vinden wij wel de orde, maar niet onze cliënt van de toekomst. Wij moeten naar buiten kijken en toegankelijk zijn. Meegaan in de dynamiek van de maatschappelijke ontwikkelingen om ons heen.
We moeten technologie omarmen en ons er steeds van bewust zijn, wie onze cliënt is en aan welke dienstverlening hij behoefte heeft. Voor welk probleem bieden wij advocaten de oplossing? Wat krijgt een cliënt voor zijn geld? Zijn wij aandachtig? Voldoet onze dienstverlening aan diens verwachting? Onze dienstverlening kan elke dag beter.
Of wij ons procesmonopolie behouden? Ik ben er niet zeker van. Vind ik dat belangrijk? Niet per se.
Procederen is leuk, maar mijn focus ligt op het voorkomen van procedures en daar wil ik elke dag de beste in zijn. Samen met mijn team voor wie ik de moderne, innovatieve werkgever wil zijn die ik zelf ooit heb gezocht.
Na de corona-tijd drinken we er een borrel op.
[1] Vaak is mijn opdrachtgever een hij, maar lees hiervoor gerust ‘hij / zij’.