De Wet Bibob is op 1 juni 2003 in werking getreden en heeft als doel te voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert. Indien de Wet Bibob van toepassing is (zie hiervoor een eerdere blog van ALEX advocaten), wordt er of door het bestuursorgaan zelf, of door het Landelijk Bureau Bibob onderzoek gedaan, bijvoorbeeld naar de aanvrager van een vergunning. Uit dit onderzoek kunnen er drie conclusies komen: ernstig gevaar, mindere mate van gevaar of geen gevaar. Tussen ernstig gevaar en mindere mate van gevaar zit een significant verschil. Dat wordt in deze blog uitgelegd.
Theorie Wet Bibob
Op grond van de Wet Bibob hebben de bestuursorganen de bevoegdheid om een vergunning in te trekken of te weigeren als er sprake is van ernstig gevaar dat de aanvrager de vergunning niet of niet alleen gebruikt voor het doel waarvoor deze wordt verleend (dit wordt hierna verder uitgelegd). Als een weigering niet proportioneel is, kunnen er ook voorschriften worden verbonden aan de vergunning. Indien er sprake is van een mindere mate van gevaar, is het óók mogelijk om voorschriften aan de vergunning te verbinden.
Ernstig gevaar
De kans op ernstig gevaar bestaat als a) de aangevraagde beschikking gebruikt zal worden om door middel van strafbare feiten op geld waardeerbare voordelen te benutten (bijvoorbeeld diefstal of witwassen) of b) om strafbare feiten te plegen. Dit worden ook de a-grond en de b-grond genoemd.
A-grond
Aan de hand van vier criteria van de a-grond van de Wet Bibob wordt bepaald of er sprake is van ernstig gevaar:
- Feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de aanvrager in relatie staat tot strafbare feiten;
- In geval van vermoeden de ernst daarvan;
- De aard van de relatie;
- De grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
AD 1. Feiten en omstandigheden
Uit de feiten en omstandigheden moet blijken dat de aanvrager (eerder) strafbare feiten heeft gepleegd. Dit kan onder andere blijken uit justitiële en politiële gegevens. Er is wel een belangrijke kanttekening. Het bestuursorgaan mag bij het vaststellen van ernstig gevaar geen gebruik maken van de feiten waar de aanvrager al voor is vrijgesproken
AD 2. De ernst van het vermoeden
De ernst van dit vermoeden moet expliciet beoordeeld worden om te volstaan als bewijs. Dit betekent dat een bestuursorgaan aan het Bureau moet uitleggen waarom dit bewijs tot de conclusie leidt dat het vermoeden zo sterk is dat de kans op ernstig gevaar bestaat. Het Bureau moet deugdelijk motiveren waarom dat vermoeden aannemelijk is. Met aannemelijk wordt bedoeld: “Indien het zozeer waarschijnlijk is dat dit feit heeft plaatsgevonden, dat dit daarom als vaststaand behoort te worden aangenomen.”
AD 3. De aard van de relatie
Bij dit criterium gaat het om de relatie van de aanvrager tot de strafbare feiten die zijn gepleegd. Het feit kan zijn gepleegd door de aanvrager zelf of door een ander persoon. Bij dit laatste is het van belang dat de aanvrager in relatie staat tot de persoon die het strafbare feit gepleegd heeft. Dit strafbare feit kan dan ook aan de aanvrager worden toegerekend, omdat hij in relatie staat tot de persoon die het strafbare feit heeft begaan. Dit is het geval als bijvoorbeeld iemand anders, dan de aanvrager, de vergunning aanvraagt, omdat jij waarschijnlijk geen vergunning krijgt vanwege strafbare feiten die je in het verleden hebt gepleegd.
De betrokkene kan in relatie staan tot de leidinggevende, een zeggenschaphebbende (dit zijn bijvoorbeeld aandeelhouders die veel rechten hebben binnen het bedrijf), een vermogensverschaffer (dit is een economische of financiële relatie tussen de betrokkene en de andere persoon) of er is sprake van een zakelijk samenwerkingsverband tussen de betrokkene en bijvoorbeeld de leidinggevende of zeggenschaphebbende (bijvoorbeeld als de leidinggevende op wiens naam de vergunning staat, in een zakelijk samenwerkingsverband staat tot de betrokkene).
AD 4. De grootte van het verkregen of te verkrijgen voordeel
Het moet bij dit criterium aannemelijk zijn dat het voordeel dat verkregen is door de strafbare feiten, groot genoeg is om vast te kunnen stellen dat er sprake is van ernstig gevaar. Aan de hand van 3 maten van grootte kan worden vastgesteld hoe groot het voordeel is en of er dus sprake is van ernstig gevaar:
- Zeer groot voordeel (meer dan €50.000);
- Groot voordeel (€7.500 tot €50.000);
- Redelijk groot voordeel (€2.500 tot €7.500).
Als het verkregen voordeel groter is dan ‘redelijk groot’, dan is er sprake van ernstig gevaar.
B-grond
Aan de hand van vier criteria van de b-grond wordt vastgesteld of er sprake is van ernstig gevaar:
- Feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
- Ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
- De aard van de relatie en
- Het aantal gepleegde strafbare feiten.
Het eerste criterium van de b-grond is, anders dan bij de a-grond, het samenhang-criterium. Er wordt dan gekeken of de strafbare feiten die zijn gepleegd overeenkomen of samenhangen met de activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd of wordt gegeven. Criteria 2 en 3 zijn hetzelfde als bij de a-grond en worden ook op dezelfde manier toegepast. Het vierde criterium van de b-grond ziet op het aantal gepleegde strafbare feiten. Ook dit criterium is anders dan bij de a-grond. Bij dit laatste criterium is het van belang dat er gekeken wordt naar de duur en de periode van de strafbare feiten. Bijvoorbeeld een strafbaar feit dat de aanvrager al meerdere keren heeft gepleegd, zal sneller een ernstig gevaar op leveren dan en kortdurend incident (bijvoorbeeld 3 dagen).
Mindere mate van gevaar
Naast ernstig gevaar kan er ook mindere mate van gevaar worden vastgesteld. Het bestuursorgaan of het Bureau oordeelt aan de hand van dezelfde vier criteria die gelden voor ernstig gevaar, of er sprake is van mindere mate van gevaar. Oftewel: mindere mate van gevaar kan zowel bij de a-grond als bij de b-grond voorkomen als er géén sprake is van ernstig gevaar. Bijvoorbeeld als er weinig samenhang is tussen de strafbare feiten die zijn gepleegd en de vergunning die wordt aangevraagd. Als persoon A een vergunning aanvraagt voor een horeca-bedrijf, maar er blijkt dat hij erfenisfraude heeft gepleegd, dan is dit onvoldoende samenhang om vast te stellen dat er sprake is van ernstig gevaar. Mindere mate van gevaar volstaat in dit voorbeeld wel, omdat er toch gesjoemeld is met geld en er toch een (in mindere mate) gevaar bestaat dat dit ook zou kunnen gebeuren als de vergunning verleend wordt.
Conclusie
Een Bibob-onderzoek kan grote gevolgen hebben voor een ondernemer en de beschikking die hij aanvraagt. Als er in plaats van ernstig gevaar een mindere mate van gevaar wordt vastgesteld, kan dat al flink schelen. Het is daarom ook verstandig om een advocaat in te schakelen indien u te maken krijgt met de Wet Bibob. ALEX advocaten kan u daarbij helpen!
Deze blog werd geschreven door Charlotte Haag, afstudeerstagiaire bij ALEX advocaten in samenwerking met Robin Link, tot 1 april 2023 advocaat bij ALEX advocaten.