Beslistermijn
Bij het aanvragen van een vergunning of in een bezwarenprocedure, kan het voorkomen dat een aanvrager of een bestuursorgaan meer tijd nodig heeft om een besluit te nemen. De mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen, is aan beperkingen onderhevig. Naar aanleiding van de invoering van de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen, zijn een aantal voorwaarden aan termijnverlenging in de Awb opgenomen. Bijvoorbeeld het vereiste van schriftelijke toestemming van de aanvrager bij uitstel van een besluit op een aanvraag om een reguliere omgevingsvergunning. Dit vereiste is van belang in het kader van het mogelijk ontstaan van een vergunning van rechtswege.
Artikel 4:15 lid 2 onder a Awb
In deze blog gaat het over de betekenis voor de vergunningpraktijk van artikel 4:15 lid 2 onder a Awb. Dit artikel bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd.
Casus
Een reguliere omgevingsvergunningaanvraag kent een proceduretijd van 8 weken, ter verlengen met 6 weken. Een dag voor afloop van de eerste termijn, stuurt de omgevingsdienst een brief waarin de termijn verlengd wordt met 6 weken. Enkele dagen voor afloop van de tweede termijn, is er mondeling contact tussen de aanvrager en de omgevingsdienst. Er is nog meer tijd nodig, zegt de omgevingsdienst. De aanvrager is niet zonder begrip daarvoor en neemt dat voor kennisgeving aan. Een dag later ontvangt hij een brief, waarin zijn toestemming met de verlenging wordt bevestigd. Dat is echter niet het geval. De aanvrager stuurt een e-mail waarin hij aangeeft dat hij geen toestemming heeft verleend en verder dat ook de termijn niet akkoord is. Daarop wordt door de omgevingsdienst niet gereageerd.
Omgevingsvergunning van rechtswege?
Is er nu sprake van een omgevingsvergunning van rechtswege? Ja.
Uit een uitspraak van de Afdeling:
“Het standpunt van X dat de beslistermijn niettemin is opgeschort omdat uit de feitelijke gang van zaken volgt dat X met de opschorting van de beslistermijn kon instemmen, en uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling volgt dat ook in dat geval de beslistermijn wordt opgeschort, volgt de Afdeling niet. Zij wijst er in dat verband op dat de passage uit de geschiedenis van de totstandkoming waarop X zich baseert, betrekking heeft op een bepaling waarin geen eisen aan de vorm van de instemming met het uitstel waren gesteld. De eis van schriftelijkheid is later, bij amendement in het wetsvoorstel opgenomen, teneinde interpretatieverschillen ten aanzien van het al of niet instemmen met uitstel van de beslistermijn zoveel mogelijk te voorkomen. Nu X niet schriftelijk heeft ingestemd met het uitstel voor afloop van de beslistermijn, is reeds daarom niet voldaan aan de voorwaarde voor opschorting van de beslistermijn.”
Uit een uitspraak van de rechtbank:
“Het standpunt dat eiseres impliciet heeft ingestemd het uitstel kan verweerder verder niet baten. Uit artikel 4:15 van de Awb volgt immers dat eiseres’ (veronderstelde) instemming met uitstel schriftelijk moet zijn gedaan en bovendien voor een vooraf bepaalde termijn. Daarvan blijkt uit het dossier niet. Van een voor dit beroep relevante instemming met uitstel in de zin van artikel 4:15 van de Awb is dan ook geen sprake.”
Er moet sprake zijn van een schriftelijke instemming met het uitstel. De toestemming ‘impliciet’ afleiden is niet mogelijk en het ‘wie zwijgt stemt toe’ principe, is niet van toepassing.